Een integratieve, transdiagnostische visie op psychopathologie en psychotherapie
Veel cliënten die zich in de praktijk aanmelden worstelen met langdurige patronen in het omgaan met zichzelf, met anderen en met de wereld om zich heen, maar vooral met hun eigen binnenwereld (emoties, gedachten, lichamelijke gewaarwordingen, traumatische herinneringen, associaties). En deze worsteling komt tot uiting in een scala van emotionele problemen, zoals langdurige somberheid, angsten, onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten, identiteits- en zelfbeeldproblematiek, eetproblemen, klachten van posttraumatische stress en dissociatie / vervreemding, chronische overspannenheid en burn-out, moeite met nabijheid en intimiteit , moeite om hun leven op verschillende levensgebieden vorm en inhoud te geven, enzovoort
Eerdere behandelingen hebben vaak onvoldoende of tijdelijk effect gehad waardoor de kwaliteit van leven op diverse gebieden (studie, werk, gezin, familie, vrije tijd, sociale contacten, leefstijl, zingeving, zelfzorg, zingeving) ernstig te wensen overlaat. De benadering die binnen de praktijk gehanteerd wordt is een transdiagnostische benadering, minder gericht op een specifieke diagnose, minder gericht op klachtenreductie maar meer op de onderliggende processen en patronen waar een cliënt vaak al heel lang in vastloopt. Het gaan dan over processen, zoals:
Hoe kan therapie helpen? De therapie is erop gericht op psychologische flexibiliteit te vergroten door het doorbreken van experiëntiele vermijding en het minder rigide vasthouden aan regels, en daarmee het menselijke potentieel voor een meer rijk en betekenisvol leven zo groot mogelijk te maken door:
De zes therapeutische kernprocessen van Acceptatie- en Commitmenttherapie komen hierin terug (contact maken met het huidige moment, defusie, acceptatie, zelf-als-context, waarden en toegewijde actie), ook samen te vatten met drie belangrijke eenheden: ‘je openstellen’, ‘aanwezig zijn’ en ‘doen wat belangrijk is”. Dit betekent: het flexibel aandacht besteden en deelnemen aan je ervaring in het hier-en-nu, afstand nemen van je gedachten en gevoelens, zien wat ze echt zijn en er ruimte voor maken zodat ze uit eigen beweging naar binnen en naar buiten kunnen, en het initiëren en in stand houden van acties die het leven verbeteren.
Hierbij worden interventies vanuit de cognitieve gedragstherapie, functie-analytische psychotherapie en schematherapie gebruikt, waarbij niet primair gefocust wordt op het veranderen of bestrijden van nonadaptieve schema’s, maar op het effectief leren leven met schema’s uitgaande van de visie dat het niet nodig, niet nuttig en vaak niet mogelijk is om de inhoud van schema’s te veranderen. Het schema- c.q modusmodel wordt gebruikt als verklaringsmodel: een rationale over hoe je bent geworden wie je bent en waarom schema’s functioneel voor je waren als kind. Cognitieve fusie met c.q een hoge mate van geloofwaardigheid toeschrijven aan dit model leidt tot regelgeleid gedrag (‘de automatische piloot’, schemabevestiging genoemd in de schematherapie) en biedt daarmee een verklaring voor het blijven vastlopen in zichzelf herhalende gedragspatronen. Het gevolg is dat de basisbehoeften waaraan in de leergeschiedenis tekort gedaan werd ook in het heden niet bevredigd worden (veiligheid, vrijheid van expressie van behoeften, emoties en meningen, autonomie van competentie en identiteit, spontaniteit, lol en spel, realistische begrenzing, zelfbeheersing).
Dit leidt tot een leven vol experiëntiële vermijding en niet-waardengericht gedrag. Cliënten worden uitgenodigd om te experimenteren om op een psychologisch flexibele manier met deze leergeschiedenis om te gaan. Dit gebeurt door te oefenen met alternatief, meer waardengericht gedrag, daarbij mindful omgaand met het schema dat de cliënt zal blijven proberen over te halen om terug te vallen in regelgeleid gedrag. Cliënten leren om op compassievolle wijze te kijken naar hun geschiedenis, de functionaliteit die schema’s hadden en de verleiding van schema’s om oud vertrouwd regelgeleid gedrag te blijven vertonen. Ze worden ondersteund om de moed op te vatten om hun geschiedenis een andere, waardevolle wending te geven. Hierbij wordt de modus van ‘de Gezonde Volwassene’ gezien als een min of meer aangeleerde vervanger voor het niet aangeleerd hebben gekregen van het vermogen tot flexibiliteit, het vermogen perspectief in te nemen (een Zelf als Context). Het idee is dat de opvoeders van onze cliënten niet in staat zijn geweest om op adequate wijze het kind geleerd te hebben om verschillende aspecten van zichzelf te te integreren onder leiding van ‘De Gezonde Volwassene’: het adequaat handelen vanuit een ‘ik’ als resultaat van consequent belonen van het handelen vanuit een ‘ik’. Dit leert een kind gedurende talloze interacties met een veilige, stabiele opvoeder. Hierdoor leert het kind onderscheid te maken tussen het observerend zelf en datgene wat het meemaakt buiten zichzelf. Verstoringen in dat leerproces kunnen plaatsvinden wanneer de opvoeders zelf problemen ervaren waardoor hun belangen groter waren die dan die van het kind. Dit kan gebeuren in geval van misbruik, geweld, bedreiging, dreiging met verlating, verwaarlozing of pure afwezigheid, of welke andere schending van basisbehoeften van het kind dan ook. Deze verstoring in het integreren van de verschillende aspecten van zichzelf leidt een overmatige aandacht voor de buitenwereld (die per definitie instabiel en continu veranderlijk is) in combinatie met een chronisch tekort aan aandacht voor de binnenwereld. Voor het bepalen wat men wil in het leven, en dus ook voor het bepalen van bijvoorbeeld behandeldoelen, is het nodig te weten waar men heen wil vanuit een zekere positie. Dit is niet goed mogelijk wanneer men niet aangeleerd heeft die positie in te nemen.